Patiëntselectie en frequentie van intermitterende katheterisatie (IC)

Intermitterende katheterisatie (IC) vereist een hoge mate van inzet van de patiënt. Toch stoppen sommige mensen met de therapie, vooral bij hoge stress of in geval van bijkomende en/of andere ziektes. Patiënten moeten goed gemotiveerd zijn en beschikken over voldoende handfunctie om de katheterisatie uit te voeren.

Patiëntselectie

Over het algemeen kan worden aangenomen dat als een patiënt kan schrijven en een mes en vork kan gebruiken bij het eten, de behendigheid aanwezig zal zijn om te kunnen katheteriseren. Beperkingen zoals blindheid, tremor of mentale problemen mogen mensen er niet van weerhouden om katheterisatie uit te voeren. Ze hebben alleen meer ondersteuning en training nodig. Wanneer een persoon niet in staat is om zelfstandig te katheteriseren, kan een partner of verzorger worden opgeleid. De meeste mensen die met intermitterend katheteriseren starten, hebben er geen probleem mee om ermee om te gaan. Soms, als een persoon bijvoorbeeld urineweginfecties oploopt, kan de wens worden uitgesproken te stoppen met de therapie.

Vrouwen kunnen moeite hebben met het vinden van de urethrale opening. Het gebruik van een spiegel, de juiste positie en training kunnen helpen deze opening wel te vinden.

Er zijn hulpmiddelen beschikbaar om patiënten onafhankelijk van anderen te laten zijn bij het intermitterend katheteriseren, zoals bijvoorbeeld handgrepen voor mensen met een verminderde handfunctie.

Patiëntenvoorlichting

Voorlichting en training zijn cruciaal om de patiënt te helpen begrijpen hoe intermitterende katheterisatie met succes kan worden uitgevoerd. Veel mensen hebben een beperkte kennis over hun lichaamsfuncties. Om ervoor te zorgen dat de patiënt de aanbevolen behandeling volgt, moet de voorlichting gericht zijn op het verbeteren van het inzicht van de patiënt in zijn/haar lichaamsfuncties en op de medische reden waarom intermitterende katheterisatie moet worden uitgevoerd.

Het aanleren van en ondersteunen bij het uitvoeren van intermitterende katheterisatie, moet het volgende omvatten:

  • Een gesprek met de patiënt over de individuele blaasdisfunctie en redenen voor intermitterende katheterisatie.
  • Bespreking van anatomie en de identificatie/plaats van de urethrale opening.
  • Intermitterende zelfkatheterisatietechniek, inclusief de juiste positionering.
  • Hygiënische maatregelen inclusief het vooraf en achteraf handen wassen en reinigen van de genitaliën.
  • Het gebruik van katheters, inclusief de opslag (plat en uit de buurt van extreme temperaturen) en het weggooien. Katheters voor eenmalig gebruik moeten na eenmalig gebruik worden weggegooid conform de plaatselijke voorschriften.
  • Mogelijke problemen en oplossingen.
  • Seksuele relaties.
  • Vermijden van constipatie en voedingsadviezen.
  • Reizen met katheters.
  • Hoe benodigdheden te verkrijgen.
  • Vervolgbezoek (of telefonisch consult) inplannen.

Patiënten en mantelzorgers moeten worden beoordeeld met betrekking tot:

  • algemene gezondheidsstatus,
  • kennis van de urinewegen,
  • mogelijkheid om de informatie te begrijpen,
  • motivatie en emotionele bereidheid,
  • beschikbaarheid om de procedure uit te voeren,
  • mogelijkheid om de vaardigheid uit te voeren,
  • de vaardigheid uitvoeren zoals is voorgeschreven en
  • behoefte aan psychologische ondersteuning.

Frequentie van katheterisatie bepalen

De patiënt moet begrijpen hoe belangrijk het is om het gekatheteriseerde volume laag (onder 400 ml) te houden, goede hygiënemethoden en de vereiste regelmaat van katheterisatie te volgen. Een manier om dit te doen is om de correlatie tussen urineweginfecties (UWI’s) en een hoog volume te verklaren. Door het volume laag te houden vermindert de patiënt het risico op overmatige uitzetting van de blaas. Overmatige uitzetting kan de blaascompliantie verstoren. Een blaas die is blootgesteld aan overmatige uitzetting kan in de toekomst het risico op terugkerende UWI’s en urine-incontinentie verhogen.

Bij het starten van de intermitterende katheterisatie moet het geplaste volume en het resterende volume (inclusief retentie) worden geregistreerd om het urinevolume en daarmee de frequentie van de katheterisatie te bepalen. Een plasdagboek kan daarbij helpen.

Rest-urine kan worden gemeten met behulp van een draagbare ultrasone blaasscanner. Wanneer een scanner niet beschikbaar is, kan een katheter worden ingebracht. Bij een rest-urine van minder dan 100 ml is katheterisatie niet nodig. Om de benodigde frequentie goed vast te kunnen stellen, moeten patiënten het ledigingsvolume en de resterende urine voor elke katheterisatie meten.

Als de persoon GEEN ENKELE urine zelfstandig kan plassen, is gewoonlijk 4 tot 6 keer per dag een katheterisatie nodig om ervoor te zorgen dat het urinevolume in de blaas niet groter is dan 400 ml. Het is belangrijk om inzicht te hebben in de correlatie van intermitterende katheterisatie met vochtinname. Als de persoon bijvoorbeeld een verhoogde vochtinname heeft, is het belangrijk om vaker te katheteriseren.

AID0056901

Frequentie van katheterisatie (EAUN 2013)

 

Onderwerpen